Grondwet
(Tekst geldend op: 01-06-2013)
Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden van 24 augustus
1815
Hoofdstuk 1. Grondrechten
Artikel 1
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen
gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst,
levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op
welke grond dan ook, is niet toegestaan.
Artikel 2
-
1.De wet regelt wie Nederlander is.
-
2.De wet regelt de toelating en de uitzetting van
vreemdelingen.
-
3.Uitlevering kan slechts geschieden krachtens verdrag.
Verdere voorschriften omtrent uitlevering worden bij de wet
gegeven.
-
4.Ieder heeft het recht het land te verlaten, behoudens in de
gevallen, bij de wet bepaald.
Artikel 3
Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst
benoembaar.
Artikel 4
Iedere Nederlander heeft gelijkelijk recht de leden van algemeen
vertegenwoordigende organen te verkiezen alsmede tot lid van
deze organen te worden verkozen, behoudens bij de wet gestelde
beperkingen en uitzonderingen.
Artikel 5
Ieder heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd
gezag in te dienen.
Artikel 6
-
1.Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging,
individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden,
behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
-
2.De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten
gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming
van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter
bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Artikel 7
-
1.Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers
gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders
verantwoordelijkheid volgens de wet.
-
2.De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen
voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of
televisieuitzending.
-
3.Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere
dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand
voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens
ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het
geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan
zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden.
-
4.De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken
van handelsreclame.
Artikel 8
Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht
worden beperkt in het belang van de openbare orde.
Artikel 9
-
1.Het recht tot vergadering en betoging wordt erkend,
behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
-
2.De wet kan regels stellen ter bescherming van de
gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding
of voorkoming van wanordelijkheden.
Artikel 10
-
1.Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen
beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke
levenssfeer.
-
2.De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke
levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van
persoonsgegevens.
-
3.De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op
kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het
gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering
van zodanige gegevens.
Artikel 11
Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen
beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.
Artikel 12
-
1.Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de
bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens
de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet
zijn aangewezen.
-
2.Voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid zijn
voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het
binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde
uitzonderingen.
-
3.Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk
verslag van het binnentreden verstrekt. Indien het
binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of
dat van de strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens
bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag
worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan
de verstrekking achterwege worden gelaten, indien het belang
van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend
verzet.
Artikel 13
-
1.Het briefgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij
de wet bepaald, op last van de rechter.
-
2.Het telefoon- en telegraafgeheim is onschendbaar, behalve,
in de gevallen bij de wet bepaald, door of met machtiging
van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen.
Artikel 14
-
1.Onteigening kan alleen geschieden in het algemeen belang en
tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander
naar bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.
-
2.De schadeloosstelling behoeft niet vooraf verzekerd te
zijn, wanneer in geval van nood onverwijld onteigening
geboden is.
-
3.In de gevallen bij of krachtens de wet bepaald bestaat
recht op schadeloosstelling of tegemoetkoming in de schade,
indien in het algemeen belang eigendom door het bevoegd
gezag wordt vernietigd of onbruikbaar gemaakt of de
uitoefening van het eigendomsrecht wordt beperkt.
Artikel 15
-
1.Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag
niemand zijn vrijheid worden ontnomen.
-
2.Hij aan wie anders dan op rechterlijk bevel zijn vrijheid
is ontnomen, kan aan de rechter zijn invrijheidstelling
verzoeken. Hij wordt in dat geval door de rechter gehoord
binnen een bij de wet te bepalen termijn. De rechter gelast
de onmiddellijke invrijheidstelling, indien hij de
vrijheidsontneming onrechtmatig oordeelt.
-
3.De berechting van hem aan wie met het oog daarop zijn
vrijheid is ontnomen, vindt binnen een redelijke termijn
plaats.
-
4.Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan
worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover
deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt.
Artikel 16
Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan
voorafgegane wettelijke strafbepaling.
Artikel 17
Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die
de wet hem toekent.
Artikel 18
-
1.Ieder kan zich in rechte en in administratief beroep doen
bijstaan.
-
2.De wet stelt regels omtrent het verlenen van rechtsbijstand
aan minder draagkrachtigen.
Artikel 19
-
1.Bevordering van voldoende werkgelegenheid is voorwerp van
zorg der overheid.
-
2.De wet stelt regels omtrent de rechtspositie van hen die
arbeid verrichten en omtrent hun bescherming daarbij,
alsmede omtrent medezeggenschap.
-
3.Het recht van iedere Nederlander op vrije keuze van arbeid
wordt erkend, behoudens de beperkingen bij of krachtens de
wet gesteld.
Artikel 20
-
1.De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart
zijn voorwerp van zorg der overheid.
-
2.De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale
zekerheid.
-
3.Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen
voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand
van overheidswege.
Artikel 21
De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het
land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.
Artikel 22
-
1.De overheid treft maatregelen ter bevordering van de
volksgezondheid.
-
2.Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van
zorg der overheid.
-
3.Zij schept voorwaarden voor maatschappelijke en culturele
ontplooiing en voor vrijetijdsbesteding.
Artikel 23
-
1.Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der
regering.
-
2.Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van
de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van
onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de
zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij
de wet te regelen.
-
3.Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders
godsdienst of levensovertuiging, bij de wet geregeld.
-
4.In elke gemeente wordt van overheidswege voldoend openbaar
algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam
aantal openbare scholen. Volgens bij de wet te stellen regels kan
afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het
ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven, al dan niet in een openbare school.
-
5.De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit
de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden
bij de wet geregeld, met inachtneming, voor zover het
bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting.
-
6.Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs
zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit
de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het
openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die
regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder
onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de
aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd.
-
7.Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de
bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar
dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare
kas bekostigd. De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor
het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend
hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden
verleend.
-
8.De regering doet jaarlijks van de staat van het onderwijs
verslag aan de Staten-Generaal.
Hoofdstuk 2. Regering
§ 1. Koning
Artikel 24
Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers
van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.
Artikel 25
Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens
erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het
oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens
dezelfde regel. Bij gebreke van eigen nakomelingen gaat het
koningschap op gelijke wijze over op de wettige nakomelingen
eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder, in de lijn van
erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder
bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap.
Artikel 26
Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het
overlijden van de Koning, wordt voor de erfopvolging als reeds
geboren aangemerkt. Komt het dood ter wereld, dan wordt het
geacht nooit te hebben bestaan.
Artikel 27
Afstand van het koningschap leidt tot erfopvolging
overeenkomstig de regels in de voorgaande artikelen gesteld. Na
de afstand geboren kinderen en hun nakomelingen zijn van de
erfopvolging uitgesloten.
Artikel 28
-
1.De Koning, een huwelijk aangaande buiten bij de wet
verleende toestemming, doet daardoor afstand van het
koningschap.
-
2.Gaat iemand die het koningschap van de Koning kan beërven
een zodanig huwelijk aan, dan is hij met de uit dit huwelijk
geboren kinderen en hun nakomelingen van de erfopvolging
uitgesloten.
-
3.De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake van
een voorstel van wet, strekkende tot het verlenen van
toestemming, in verenigde vergadering.
Artikel 29
-
1.Wanneer uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen, kunnen
bij een wet een of meer personen van de erfopvolging worden
uitgesloten.
-
2.Het voorstel daartoe wordt door of vanwege de Koning
ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter
zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel
alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal
uitgebrachte stemmen.
Artikel 30
-
1.Wanneer vooruitzicht bestaat dat een opvolger zal ontbreken,
kan deze worden benoemd bij een wet. Het voorstel wordt door
of vanwege de Koning ingediend. Na de indiening van het
voorstel worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers
beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee
derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
-
2.Indien bij overlijden van de Koning of bij afstand van het
koningschap een opvolger ontbreekt, worden de kamers
ontbonden. De nieuwe kamers komen binnen vier maanden na het
overlijden of de afstand in verenigde vergadering bijeen ten
einde te besluiten omtrent de benoeming van een Koning. Zij
kunnen een opvolger alleen benoemen met ten minste twee
derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
Artikel 31
-
1.Een benoemde Koning kan krachtens erfopvolging alleen worden
opgevolgd door zijn wettige nakomelingen.
-
2.De bepalingen omtrent de erfopvolging en het eerste lid van
dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op een
benoemde opvolger, zolang deze nog geen Koning is.
Artikel 32
Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft
aangevangen, wordt hij zodra mogelijk beëdigd en ingehuldigd in
de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van
de Staten-Generaal. Hij zweert of belooft trouw aan de Grondwet
en een getrouwe vervulling van zijn ambt. De wet stelt nadere
regels vast.
Artikel 33
De Koning oefent het koninklijk gezag eerst uit, nadat hij de
leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
Artikel 34
De wet regelt het ouderlijk gezag en de voogdij over de
minderjarige Koning en het toezicht daarop. De Staten-Generaal
beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
Artikel 35
-
1.Wanneer de ministerraad van oordeel is dat de Koning buiten
staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, bericht hij
dit onder overlegging van het daartoe gevraagde advies van
de Raad van State aan de Staten-Generaal, die daarop in
verenigde vergadering bijeenkomen.
-
2.Delen de Staten-Generaal dit oordeel, dan verklaren zij dat
de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te
oefenen. Deze verklaring wordt bekend gemaakt op last van de
voorzitter der vergadering en treedt terstond in werking.
-
3.Zodra de Koning weer in staat is het koninklijk gezag uit
te oefenen, wordt dit bij de wet verklaard. De
Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in
verenigde vergadering. Terstond na de bekendmaking van deze
wet hervat de Koning de uitoefening van het koninklijk
gezag.
-
4.De wet regelt zo nodig het toezicht over de persoon van de
Koning indien hij buiten staat is verklaard het koninklijk
gezag uit te oefenen. De Staten-Generaal beraadslagen en
besluiten ter zake in verenigde vergadering.
Artikel 36
De Koning kan de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk
neerleggen en die uitoefening hervatten krachtens een wet,
waarvan het voorstel door of vanwege hem wordt ingediend. De
Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde
vergadering.
Artikel 37
-
1.Het koninklijk gezag wordt uitgeoefend door een regent:
-
a. zolang de Koning de leeftijd van achttien jaar niet
heeft bereikt;
-
b. indien een nog niet geboren kind tot het koningschap
geroepen kan zijn;
-
c. indien de Koning buiten staat is verklaard het
koninklijk gezag uit te oefenen;
-
d. indien de Koning de uitoefening van het koninklijk
gezag tijdelijk heeft neergelegd;
-
e. zolang na het overlijden van de Koning of na diens
afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt.
-
-
2.De regent wordt benoemd bij de wet. De Staten-Generaal
beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
-
3.In de gevallen, genoemd in het eerste lid onder c en d, is
de nakomeling van de Koning die zijn vermoedelijke opvolger
is, van rechtswege regent indien hij de leeftijd van
achttien jaar heeft bereikt.
-
4.De regent zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een
getrouwe vervulling van zijn ambt, in een verenigde
vergadering van de Staten-Generaal. De wet geeft nadere
regels omtrent het regentschap en kan voorzien in de
opvolging en de vervanging daarin. De Staten-Generaal
beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
-
5.Op de regent zijn de artikelen 35 en
36 van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 38
Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is
voorzien, wordt dit uitgeoefend door de Raad van State.
Artikel 39
De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis.
Artikel 40
-
1.De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk
uitkeringen naar regels bij de wet te stellen. Deze wet
bepaalt aan welke andere leden van het koninklijk huis
uitkeringen ten laste van het Rijk worden toegekend en
regelt deze uitkeringen.
-
2.De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk,
alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan
de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke
belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn
vermoedelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenking
verkrijgt van een lid van het koninklijk huis vrij van de
rechten van successie, overgang en schenking. Verdere
vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend.
-
3.De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van in de
vorige leden bedoelde wetten alleen aannemen met ten minste
twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
Artikel 41
De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn
Huis in.
§ 2. Koning en ministers
Artikel 42
-
1.De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers.
-
2.De Koning is onschendbaar; de ministers zijn
verantwoordelijk.
Artikel 43
De minister-president en de overige ministers worden bij
koninklijk besluit benoemd en ontslagen.
Artikel 44
-
1.Bij koninklijk besluit worden ministeries ingesteld. Zij
staan onder leiding van een minister.
-
2.Ook kunnen ministers worden benoemd die niet belast zijn
met de leiding van een ministerie.
Artikel 45
-
1.De ministers vormen te zamen de ministerraad.
-
2.De minister-president is voorzitter van de ministerraad.
-
3.De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen
regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid.
Artikel 46
-
1.Bij koninklijk besluit kunnen staatssecretarissen worden
benoemd en ontslagen.
-
2.Een staatssecretaris treedt in de gevallen waarin de
minister het nodig acht en met inachtneming van diens
aanwijzingen, in zijn plaats als minister op. De
staatssecretaris is uit dien hoofde verantwoordelijk,
onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister.
Artikel 47
Alle wetten en koninklijke besluiten worden door de Koning en
door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend.
Artikel 48
Het koninklijk besluit waarbij de minister-president wordt
benoemd, wordt mede door hem ondertekend. De koninklijke
besluiten waarbij de overige ministers en de staatssecretarissen
worden benoemd of ontslagen, worden mede door de
minister-president ondertekend.
Artikel 49
Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de ministers en de
staatssecretarissen bij de aanvaarding van hun ambt ten
overstaan van de Koning een eed, dan wel verklaring en belofte,
van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet
en een getrouwe vervulling van hun ambt.
Hoofdstuk 3. Staten-Generaal
§ 1. Inrichting en samenstelling
Artikel 50
De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse
volk.
Artikel 51
-
1.De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en de Eerste
Kamer.
-
2.De Tweede Kamer bestaat uit honderdvijftig leden.
-
3.De Eerste Kamer bestaat uit vijfenzeventig leden.
-
4.Bij een verenigde vergadering worden de kamers als één
beschouwd.
Artikel 52
-
1.De zittingsduur van beide kamers is vier jaren.
-
2.Indien voor de provinciale staten bij de wet een andere
zittingsduur dan vier jaren wordt vastgesteld, wordt daarbij
de zittingsduur van de Eerste Kamer in overeenkomstige zin
gewijzigd.
Artikel 53
-
1.De leden van beide kamers worden gekozen op de grondslag van
evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen
grenzen.
-
2.De verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming.
Artikel 54
-
1.De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen
door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar
hebben bereikt, behoudens bij de wet te bepalen
uitzonderingen ten aanzien van Nederlanders die geen
ingezetenen zijn.
-
2.Van het kiesrecht is uitgesloten hij die wegens het begaan van een daartoe bij de wet
aangewezen delict bij onherroepelijke rechterlijke
uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van
ten minste een jaar en hierbij tevens is ontzet van
het kiesrecht.
Artikel 55
De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van
provinciale staten. De verkiezing wordt, behoudens in geval van
ontbinding der kamer, gehouden binnen drie maanden na de
verkiezing van de leden van provinciale staten.
Artikel 56
Om lid van de Staten-Generaal te kunnen zijn is vereist dat men
Nederlander is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en
niet is uitgesloten van het kiesrecht.
Artikel 57
-
1.Niemand kan lid van beide kamers zijn.
-
2.Een lid van de Staten-Generaal kan niet tevens zijn
minister, staatssecretaris, lid van de Raad van State, lid
van de Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman of
substituut-ombudsman, of lid van of procureur-generaal of
advocaat-generaal bij de Hoge Raad.
-
3.Niettemin kan een minister of staatssecretaris, die zijn
ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt verenigen met
het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent die
beschikbaarstelling is beslist.
-
4.De wet kan ten aanzien van andere openbare betrekkingen
bepalen dat zij niet gelijktijdig met het lidmaatschap van
de Staten-Generaal of van een der kamers kunnen worden
uitgeoefend.
Artikel 57a
De wet regelt de tijdelijke vervanging van een lid van de
Staten-Generaal wegens zwangerschap en bevalling, alsmede wegens ziekte.
Artikel 58
Elke kamer onderzoekt de geloofsbrieven van haar nieuwbenoemde
leden en beslist met inachtneming van bij de wet te stellen
regels de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrieven
of de verkiezing zelf rijzen.
Artikel 59
Alles, wat verder het kiesrecht en de verkiezingen betreft,
wordt bij de wet geregeld.
Artikel 60
Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de leden van de
kamers bij de aanvaarding van hun ambt in de vergadering een
eed, dan wel verklaring en belofte, van zuivering af en zweren
of beloven zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling
van hun ambt.
Artikel 61
-
1.Elk der kamers benoemt uit de leden een voorzitter.
-
2.Elk der kamers benoemt een griffier. Deze en de overige
ambtenaren van de kamers kunnen niet tevens lid van de
Staten-Generaal zijn.
Artikel 62
De voorzitter van de Eerste Kamer heeft de leiding van de
verenigde vergadering.
Artikel 63
Geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden en gewezen leden
van de Staten-Generaal en van hun nabestaanden worden bij de wet
geregeld. De kamers kunnen een voorstel van wet ter zake alleen
aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte
stemmen.
Artikel 64
-
1.Elk der kamers kan bij koninklijk besluit worden ontbonden.
-
2.Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in tot een
nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tot het
samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnen drie maanden.
-
3.De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozen
kamer samenkomt.
-
4.De wet stelt de zittingsduur van een na ontbinding
optredende Tweede Kamer vast; de termijn mag niet langer
zijn dan vijf jaren. De zittingsduur van een na ontbinding
optredende Eerste Kamer eindigt op het tijdstip waarop de
zittingsduur van de ontbonden kamer zou zijn geëindigd.
§ 2. Werkwijze
Artikel 65
Jaarlijks op de derde dinsdag van september of op een bij de wet
te bepalen eerder tijdstip wordt door of namens de Koning in een
verenigde vergadering van de Staten-Generaal een uiteenzetting
van het door de regering te voeren beleid gegeven.
Artikel 66
-
1.De vergaderingen van de Staten-Generaal zijn openbaar.
-
2.De deuren worden gesloten, wanneer een tiende deel van het
aantal aanwezige leden het vordert of de voorzitter het
nodig oordeelt.
-
3.Door de kamer, onderscheidenlijk de kamers in verenigde
vergadering, wordt vervolgens beslist of met gesloten deuren
zal worden beraadslaagd en besloten.
Artikel 67
-
1.De kamers mogen elk afzonderlijk en in verenigde vergadering
alleen beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft
van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering
aanwezig is.
-
2.Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen.
-
3.De leden stemmen zonder last.
-
4.Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping
gestemd, wanneer één lid dit verlangt.
Artikel 68
De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk
afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of
schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen
waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de
staat.
Artikel 69
-
1.De ministers en de staatssecretarissen hebben toegang tot de
vergaderingen en kunnen aan de beraadslaging deelnemen.
-
2.Zij kunnen door de kamers elk afzonderlijk en in verenigde
vergadering worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig
te zijn.
-
3.Zij kunnen zich in de vergaderingen doen bijstaan door de
personen, daartoe door hen aangewezen.
Artikel 70
Beide kamers hebben, zowel ieder afzonderlijk als in verenigde
vergadering, het recht van onderzoek (enquête), te regelen bij
de wet.
Artikel 71
De leden van de Staten-Generaal, de ministers, de
staatssecretarissen en andere personen die deelnemen aan de
beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of
aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de
Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan
deze schriftelijk hebben overgelegd.
Artikel 72
De kamers stellen elk afzonderlijk en in verenigde vergadering
een reglement van orde vast.
Hoofdstuk 4. Raad van State, Algemene Rekenkamer,
Nationale ombudsman en vaste colleges van advies
Artikel 73
-
1.De Raad van State of een afdeling van de Raad wordt gehoord
over voorstellen van wet en ontwerpen van algemene
maatregelen van bestuur, alsmede over voorstellen tot
goedkeuring van verdragen door de Staten-Generaal. In bij de
wet te bepalen gevallen kan het horen achterwege blijven.
-
2.De Raad of een afdeling van de Raad is belast met het
onderzoek van de geschillen van bestuur die bij koninklijk
besluit worden beslist en draagt de uitspraak voor.
-
3.De wet kan aan de Raad of een afdeling van de Raad de
uitspraak in geschillen van bestuur opdragen.
Artikel 74
-
1.De Koning is voorzitter van de Raad van State. De
vermoedelijke opvolger van de Koning heeft na het bereiken
van de leeftijd van achttien jaar van rechtswege zitting in
de Raad. Bij of krachtens de wet kan aan andere leden van
het koninklijk huis zitting in de Raad worden verleend.
-
2.De leden van de Raad worden bij koninklijk besluit voor het
leven benoemd.
-
3.Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet
te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.
-
4.In de gevallen bij de wet aangewezen kunnen zij door de
Raad worden geschorst of ontslagen.
-
5.De wet regelt overigens hun rechtspositie.
Artikel 75
-
1.De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid
van de Raad van State.
-
2.Bij de wet kunnen aan de Raad of een afdeling van de Raad
ook andere taken worden opgedragen.
Artikel 76
De Algemene Rekenkamer is belast met het onderzoek van de
ontvangsten en uitgaven van het Rijk.
Artikel 77
-
1.De leden van de Algemene Rekenkamer worden bij koninklijk
besluit voor het leven benoemd uit een voordracht van drie
personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.
-
2.Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet
te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.
-
3.In de gevallen bij de wet aangewezen kunnen zij door de
Hoge Raad worden geschorst of ontslagen.
-
4.De wet regelt overigens hun rechtspositie.
Artikel 78
-
1.De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid
van de Algemene Rekenkamer.
-
2.Bij de wet kunnen aan de Algemene Rekenkamer ook andere
taken worden opgedragen.
Artikel 78a
-
1.De Nationale ombudsman verricht op verzoek of uit eigen
beweging onderzoek naar gedragingen van bestuursorganen van
het Rijk en van andere bij of krachtens de wet aangewezen bestuursorganen.
-
2.De Nationale ombudsman en een substituut-ombudsman worden
voor een bij de wet te bepalen termijn benoemd door de
Tweede Kamer der Staten-Generaal. Op eigen verzoek en wegens
het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden
zij ontslagen. In de gevallen bij de wet aangewezen kunnen
zij door de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden
geschorst of ontslagen. De wet regelt overigens hun rechtspositie.
-
3.De wet regelt de bevoegdheid en werkwijze van de Nationale ombudsman.
-
4.Bij of krachtens de wet kunnen aan de Nationale ombudsman
ook andere taken worden opgedragen.
Artikel 79
-
1.Vaste colleges van advies in zaken van wetgeving en bestuur
van het Rijk worden ingesteld bij of krachtens de wet.
-
2.De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid
van deze colleges.
-
3.Bij of krachtens de wet kunnen aan deze colleges ook andere
dan adviserende taken worden opgedragen.
Artikel 80
-
1.De adviezen van de in dit hoofdstuk bedoelde colleges worden
openbaar gemaakt volgens regels bij de wet te stellen.
-
2.Adviezen, uitgebracht ter zake van voorstellen van wet die
door of vanwege de Koning worden ingediend, worden,
behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen, aan de
Staten-Generaal overgelegd.
Hoofdstuk 5. Wetgeving en bestuur
§ 1. Wetten en andere voorschriften
Artikel 81
De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de
Staten-Generaal gezamenlijk.
Artikel 82
-
1.Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of vanwege
de Koning en door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
-
2.Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de
Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven,
kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en, voor
zover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dit
toelaten, door de verenigde vergadering.
-
3.Voorstellen van wet, in te dienen door de Tweede Kamer
onderscheidenlijk de verenigde vergadering, worden bij haar
door een of meer leden aanhangig gemaakt.
Artikel 83
Voorstellen van wet, ingediend door of vanwege de Koning, worden
gezonden aan de Tweede Kamer of, indien daarvoor behandeling
door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is
voorgeschreven, aan deze vergadering.
Artikel 84
-
1.Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege de
Koning, niet door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de
verenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar, op
voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering
worden gewijzigd.
-
2.Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde
vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet
heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of
meer leden, en door het lid of de leden door wie het
aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd.
Artikel 85
Zodra de Tweede Kamer een voorstel van wet heeft aangenomen of
tot indiening van een voorstel heeft besloten, zendt zij het aan
de Eerste Kamer, die het voorstel overweegt zoals het door de
Tweede Kamer aan haar is gezonden. De Tweede Kamer kan een of
meer van haar leden opdragen een door haar ingediend voorstel in
de Eerste Kamer te verdedigen.
Artikel 86
-
1.Zolang een voorstel van wet niet door de Staten-Generaal is
aangenomen, kan het door of vanwege de indiener worden
ingetrokken.
-
2.Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde
vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet
heeft aangenomen, kan het door het lid of de leden door wie
het aanhangig is gemaakt, worden ingetrokken.
Artikel 87
-
1.Een voorstel wordt wet, zodra het door de Staten-Generaal is
aangenomen en door de Koning is bekrachtigd.
-
2.De Koning en de Staten-Generaal geven elkaar kennis van hun
besluit omtrent enig voorstel van wet.
Artikel 88
De wet regelt de bekendmaking en de inwerkingtreding van de
wetten. Zij treden niet in werking voordat zij zijn
bekendgemaakt.
Artikel 89
-
1.Algemene maatregelen van bestuur worden bij koninklijk
besluit vastgesteld.
-
2.Voorschriften, door straffen te handhaven, worden daarin
alleen gegeven krachtens de wet. De wet bepaalt de op te
leggen straffen.
-
3.De wet regelt de bekendmaking en de inwerkingtreding van de
algemene maatregelen van bestuur. Zij treden niet in werking
voordat zij zijn bekendgemaakt.
-
4.Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing
op andere vanwege het Rijk vastgestelde algemeen verbindende
voorschriften.
§ 2. Overige bepalingen
Artikel 90
De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale
rechtsorde.
Artikel 91
-
1.Het Koninkrijk wordt niet aan verdragen gebonden en deze
worden niet opgezegd zonder voorafgaande goedkeuring van de
Staten-Generaal. De wet bepaalt de gevallen waarin geen
goedkeuring is vereist.
-
2.De wet bepaalt de wijze waarop de goedkeuring wordt
verleend en kan voorzien in stilzwijgende goedkeuring.
-
3.Indien een verdrag bepalingen bevat welke afwijken van de
Grondwet dan wel tot zodanig afwijken noodzaken, kunnen de
kamers de goedkeuring alleen verlenen met ten minste twee
derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
Artikel 92
Met inachtneming, zo nodig, van het bepaalde in artikel 91, derde
lid, kunnen bij of krachtens verdrag aan
volkenrechtelijke organisaties bevoegdheden tot wetgeving,
bestuur en rechtspraak worden opgedragen.
Artikel 93
Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke
organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden,
hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt.
Artikel 94
Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden
geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met
een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten
van volkenrechtelijke organisaties.
Artikel 95
De wet geeft regels omtrent de bekendmaking van verdragen en
besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Artikel 96
-
1.Het Koninkrijk wordt niet in oorlog verklaard dan na
voorafgaande toestemming van de Staten-Generaal.
-
2.De toestemming is niet vereist, wanneer het overleg met de
Staten-Generaal ten gevolge van een feitelijk bestaande
oorlogstoestand niet mogelijk is gebleken.
-
3.De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in
verenigde vergadering.
-
4.Het bepaalde in het eerste en het derde lid is van
overeenkomstige toepassing voor een verklaring dat een
oorlog beëindigd is.
Artikel 97
-
1.Ten behoeve van de verdediging en ter bescherming van de
belangen van het Koninkrijk, alsmede ten behoeve van de
handhaving en de bevordering van de internationale
rechtsorde, is er een krijgsmacht.
-
2.De regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht.
Artikel 98
-
1.De krijgsmacht bestaat uit vrijwillig dienenden en kan mede
bestaan uit dienstplichtigen.
-
2.De wet regelt de verplichte militaire dienst en de
bevoegdheid tot opschorting van de oproeping in werkelijke
dienst.
Artikel 99
De wet regelt vrijstelling van militaire dienst wegens ernstige
gewetensbezwaren.
Artikel 99a
Volgens bij de wet te stellen regels kunnen plichten worden
opgelegd ten behoeve van de civiele verdediging.
Artikel 100
-
1.De regering verstrekt de Staten-Generaal vooraf inlichtingen
over de inzet of het ter beschikking stellen van de
krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de
internationale rechtsorde. Daaronder is begrepen het vooraf
verstrekken van inlichtingen over de inzet of het ter
beschikking stellen van de krijgsmacht voor humanitaire
hulpverlening in geval van gewapend conflict.
-
2.Het eerste lid geldt niet, indien dwingende redenen het
vooraf verstrekken van inlichtingen verhinderen. In dat
geval worden inlichtingen zo spoedig mogelijk verstrekt.
Artikel 101 [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel 102 [Vervallen per 18-07-2000]
Artikel 103
-
1.De wet bepaalt in welke gevallen ter handhaving van de uit-
of inwendige veiligheid bij koninklijk besluit een door de
wet als zodanig aan te wijzen uitzonderingstoestand kan
worden afgekondigd; zij regelt de gevolgen.
-
2.Daarbij kan worden afgeweken van de grondwetsbepalingen
inzake de bevoegdheden van de besturen van provincies,
gemeenten en waterschappen, van de grondrechten geregeld in
de artikelen 6,
voor zover dit de uitoefening buiten gebouwen en besloten
plaatsen van het in dit artikel omschreven recht betreft,
7, 8, 9, 12, tweede en derde
lid, en 13, alsmede van
lid.
-
3.Terstond na de afkondiging van een uitzonderingstoestand en
voorts, zolang deze niet bij koninklijk besluit is
opgeheven, telkens wanneer zij zulks nodig oordelen
beslissen de Staten-Generaal omtrent het voortduren daarvan;
zij beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde
vergadering.
Artikel 104
Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet.
Andere heffingen van het Rijk worden bij de wet geregeld.
Artikel 105
-
1.De begroting van de ontvangsten en de uitgaven van het Rijk
wordt bij de wet vastgesteld.
-
2.Jaarlijks worden voorstellen van algemene begrotingswetten
door of vanwege de Koning ingediend op het in
bedoelde tijdstip.
-
3.De verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het
Rijk wordt aan de Staten-Generaal gedaan overeenkomstig de
bepalingen van de wet. De door de Algemene Rekenkamer
goedgekeurde rekening wordt aan de Staten-Generaal
overgelegd.
-
4.De wet stelt regels omtrent het beheer van de financiën van
het Rijk.
Artikel 106
De wet regelt het geldstelsel.
Artikel 107
-
1.De wet regelt het burgerlijk recht, het strafrecht en het
burgerlijk en strafprocesrecht in algemene wetboeken,
behoudens de bevoegdheid tot regeling van bepaalde
onderwerpen in afzonderlijke wetten.
-
2.De wet stelt algemene regels van bestuursrecht vast.
Artikel 108 [Vervallen per 25-03-1999]
Artikel 109
De wet regelt de rechtspositie van de ambtenaren. Zij stelt
tevens regels omtrent hun bescherming bij de arbeid en omtrent
medezeggenschap.
Artikel 110
De overheid betracht bij de uitvoering van haar taak
openbaarheid volgens regels bij de wet te stellen.
Artikel 111
Ridderorden worden bij de wet ingesteld.
Hoofdstuk 6. Rechtspraak
Artikel 112
-
1.Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van
geschillen over burgerlijke rechten en over
schuldvorderingen.
-
2.De wet kan de berechting van geschillen die niet uit
burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, opdragen
hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die
niet tot de rechterlijke macht behoren. De wet regelt de
wijze van behandeling en de gevolgen van de beslissingen.
Artikel 113
-
1.Aan de rechterlijke macht is voorts opgedragen de berechting
van strafbare feiten.
-
2.Tuchtrechtspraak door de overheid ingesteld wordt bij de
wet geregeld.
-
3.Een straf van vrijheidsontneming kan uitsluitend door de
rechterlijke macht worden opgelegd.
-
4.Voor berechting buiten Nederland en voor het
oorlogsstrafrecht kan de wet afwijkende regels stellen.
Artikel 114
De doodstraf kan niet worden opgelegd.
Artikel 115
Ten aanzien van de in artikel 112, tweede
lid, bedoelde geschillen kan administratief
beroep worden opengesteld.
Artikel 116
-
1.De wet wijst de gerechten aan die behoren tot de
rechterlijke macht.
-
2.De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid
van de rechterlijke macht.
-
3.De wet kan bepalen, dat aan rechtspraak door de
rechterlijke macht mede wordt deelgenomen door personen die
niet daartoe behoren.
-
4.De wet regelt het toezicht door leden van de rechterlijke
macht met rechtspraak belast uit te oefenen op de
ambtsvervulling door zodanige leden en door de personen
bedoeld in het vorige lid.
Artikel 117
-
1.De leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en
de procureur-generaal bij de Hoge Raad worden bij koninklijk
besluit voor het leven benoemd.
-
2.Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet
te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.
-
3.In de gevallen bij de wet bepaald kunnen zij door een bij
de wet aangewezen, tot de rechterlijke macht behorend
gerecht worden geschorst of ontslagen.
-
4.De wet regelt overigens hun rechtspositie.
Artikel 118
-
1.De leden van de Hoge Raad der Nederlanden worden benoemd uit
een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede
Kamer der Staten-Generaal.
-
2.De Hoge Raad is in de gevallen en binnen de grenzen bij de
wet bepaald, belast met de cassatie van rechterlijke
uitspraken wegens schending van het recht.
-
3.Bij de wet kunnen aan de Hoge Raad ook andere taken worden
opgedragen.
Artikel 119
De leden van de Staten-Generaal, de ministers en de
staatssecretarissen staan wegens ambtsmisdrijven in die
betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden terecht voor de Hoge
Raad. De opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk
besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer.
Artikel 120
De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid
van wetten en verdragen.
Artikel 121
Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de
terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen
de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het
openbaar.
Artikel 122
-
1.Gratie wordt verleend bij koninklijk besluit na advies van
een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van
bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.
-
2.Amnestie wordt bij of krachtens de wet verleend.
Hoofdstuk 7. Provincies, gemeenten, waterschappen
en andere openbare lichamen
Artikel 123
-
1.Bij de wet kunnen provincies en gemeenten worden opgeheven
en nieuwe ingesteld.
-
2.De wet regelt de wijziging van provinciale en gemeentelijke
grenzen.
Artikel 124
-
1.Voor provincies en gemeenten wordt de bevoegdheid tot
regeling en bestuur inzake hun huishouding aan hun besturen
overgelaten.
-
2.Regeling en bestuur kunnen van de besturen van provincies
en gemeenten worden gevorderd bij of krachtens de wet.
Artikel 125
-
1.Aan het hoofd van de provincie en de gemeente staan
provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad. Hun
vergaderingen zijn openbaar, behoudens bij de wet te regelen
uitzonderingen.
-
2.Van het bestuur van de provincie maken ook deel uit
gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, van het
bestuur van de gemeente het college van burgemeester en
wethouders en de burgemeester.
Artikel 126
Bij de wet kan worden bepaald, dat de commissaris van de Koning wordt belast met de uitvoering van een door de regering
te geven ambtsinstructie.
Artikel 127
Provinciale staten en de gemeenteraad stellen, behoudens bij de
wet of door hen krachtens de wet te bepalen uitzonderingen, de
provinciale onderscheidenlijk de gemeentelijke verordeningen
vast.
Artikel 128
Behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 123, kan de
toekenning van bevoegdheden, als bedoeld in artikel 124, eerste
lid, aan andere organen dan die, genoemd in
artikel 125, alleen
door provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad
geschieden.
Artikel 129
-
1.De leden van provinciale staten en van de gemeenteraad
worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders, tevens
ingezetenen van de provincie onderscheidenlijk de gemeente,
die voldoen aan de vereisten die gelden voor de verkiezing
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Voor het
lidmaatschap gelden dezelfde vereisten.
-
2.De leden worden gekozen op de grondslag van evenredige
vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen.
-
3.De artikelen 53, tweede
lid, en 59 zijn van
toepassing. Artikel 57a is
van overeenkomstige toepassing.
-
4.De zittingsduur van provinciale staten en de gemeenteraad
is vier jaren, behoudens bij de wet te bepalen
uitzonderingen.
-
5.De wet bepaalt welke betrekkingen niet gelijktijdig met het
lidmaatschap kunnen worden uitgeoefend. De wet kan bepalen,
dat beletselen voor het lidmaatschap voortvloeien uit
verwantschap of huwelijk en dat het verrichten van bij de
wet aangewezen handelingen tot het verlies van het
lidmaatschap kan leiden.
-
6.De leden stemmen zonder last.
Artikel 130
De wet kan het recht de leden van de gemeenteraad te kiezen en
het recht lid van de gemeenteraad te zijn toekennen aan
ingezetenen, die geen Nederlander zijn, mits zij tenminste
voldoen aan de vereisten die gelden voor ingezetenen die tevens
Nederlander zijn.
Artikel 131
De commissaris van de Koning en de burgemeester worden bij
koninklijk besluit benoemd.
Artikel 132
-
1.De wet regelt de inrichting van provincies en gemeenten,
alsmede de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen.
-
2.De wet regelt het toezicht op deze besturen.
-
3.Besluiten van deze besturen kunnen slechts aan voorafgaand
toezicht worden onderworpen in bij of krachtens de wet te
bepalen gevallen.
-
4.Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen
geschieden bij koninklijk besluit wegens strijd met het
recht of het algemeen belang.
-
5.De wet regelt de voorzieningen bij in gebreke blijven ten
aanzien van regeling en bestuur, gevorderd krachtens
lid. Bij de wet kunnen met afwijking van de
en 127 voorzieningen
worden getroffen voor het geval het bestuur van een
provincie of een gemeente zijn taken grovelijk verwaarloost.
-
6.De wet bepaalt welke belastingen door de besturen van
provincies en gemeenten kunnen worden geheven en regelt hun
financiële verhouding tot het Rijk.
Artikel 133
-
1.De opheffing en instelling van waterschappen, de regeling
van hun taken en inrichting, alsmede de samenstelling van
hun besturen, geschieden volgens bij de wet te stellen
regels bij provinciale verordening, voor zover bij of
krachtens de wet niet anders is bepaald.
-
2.De wet regelt de verordenende en andere bevoegdheden van de
besturen van de waterschappen, alsmede de openbaarheid van
hun vergaderingen.
-
3.De wet regelt het provinciale en overige toezicht op deze
besturen. Vernietiging van besluiten van deze besturen kan
alleen geschieden wegens strijd met het recht of het
algemeen belang.
Artikel 134
-
1.Bij of krachtens de wet kunnen openbare lichamen voor beroep
en bedrijf en andere openbare lichamen worden ingesteld en
opgeheven.
-
2.De wet regelt de taken en de inrichting van deze openbare
lichamen, de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen,
alsmede de openbaarheid van hun vergaderingen. Bij of
krachtens de wet kan aan hun besturen verordenende
bevoegdheid worden verleend.
-
3.De wet regelt het toezicht op deze besturen. Vernietiging
van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden wegens
strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 135
De wet geeft regels ter voorziening in zaken waarbij twee of
meer openbare lichamen zijn betrokken. Daarbij kan in de
instelling van een nieuw openbaar lichaam worden voorzien, in
welk geval artikel 134, tweede en derde
lid, van toepassing is.
Artikel 136
De geschillen tussen openbare lichamen worden bij koninklijk
besluit beslist, tenzij deze behoren tot de kennisneming van de
rechterlijke macht of hun beslissing bij de wet aan anderen is
opgedragen.
Hoofdstuk 8. Herziening van de Grondwet
Artikel 137
-
1.De wet verklaart, dat een verandering in de Grondwet, zoals
zij die voorstelt, in overweging zal worden genomen.
-
2.De Tweede Kamer kan, al dan niet op een daartoe door of
vanwege de Koning ingediend voorstel, een voorstel voor
zodanige wet splitsen.
-
3.Na de bekendmaking van de wet, bedoeld in het eerste lid,
wordt de Tweede Kamer ontbonden.
-
4.Nadat de nieuwe Tweede Kamer is samengekomen, overwegen
beide kamers in tweede lezing het voorstel tot verandering,
bedoeld in het eerste lid. Zij kunnen dit alleen aannemen
met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte
stemmen.
-
5.De Tweede Kamer kan, al dan niet op een daartoe door of
vanwege de Koning ingediend voorstel, met ten minste twee
derden van het aantal uitgebrachte stemmen een voorstel tot
verandering splitsen.
Artikel 138
-
1.Voordat de in tweede lezing aangenomen voorstellen tot
verandering in de Grondwet door de Koning worden
bekrachtigd, kunnen bij de wet:
-
a. de aangenomen voorstellen en de ongewijzigd gebleven
bepalingen van de Grondwet voor zoveel nodig aan
elkaar worden aangepast;
-
b. de indeling in en de plaats van hoofdstukken,
paragrafen en artikelen, alsmede de opschriften
worden gewijzigd.
-
-
2.Een voorstel van wet, houdende voorzieningen als bedoeld in
het eerste lid onder a, kunnen
de kamers alleen aannemen met ten minste twee derden van het
aantal uitgebrachte stemmen.
Artikel 139
De veranderingen in de Grondwet, door de Staten-Generaal
aangenomen en door de Koning bekrachtigd, treden terstond in
werking, nadat zij zijn bekendgemaakt.
Artikel 140
Bestaande wetten en andere regelingen en besluiten die in strijd
zijn met een verandering in de Grondwet, blijven gehandhaafd,
totdat daarvoor overeenkomstig de Grondwet een voorziening is
getroffen.
Artikel 141
De tekst van de herziene Grondwet wordt bij koninklijk besluit
bekendgemaakt, waarbij hoofdstukken, paragrafen en artikelen
kunnen worden vernummerd en verwijzingen dienovereenkomstig
kunnen worden veranderd.
Artikel 142
De Grondwet kan bij de wet met het Statuut voor het Koninkrijk der
Nederlanden in overeenstemming worden gebracht.
De artikelen 139,
overeenkomstige toepassing.
Additionele artikelen
Artikel I
De
artikelen 57a en 129, derde lid, tweede volzin treden eerst na vier
jaar of op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in
werking.
Artikel II
Artikel 54, tweede lid, naar de tekst van 1983 blijft gedurende
vijf jaren of een bij of krachtens de wet te bepalen kortere termijn
van kracht. Deze termijn kan bij de wet voor ten hoogste vijf jaren
worden
verlengd.
-
Artikel 54, tweede
lid
Van het kiesrecht is
uitgesloten:
-
a. hij die
wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij
onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een
vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbij tevens is ontzet van
het kiesrecht;
-
b. hij die
krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens een geestelijke
stoornis onbekwaam is rechtshandelingen te
verrichten.
Artikel III [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel IV [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel V [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel VI [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel VII [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel VIII [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel IX
Artikel 16 is niet
van toepassing ten aanzien van feiten, strafbaar gesteld
krachtens het Besluit Buitengewoon
Strafrecht.
Artikel X [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel XI [Vervallen per 02-11-1999]
Artikel XII [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel XIII [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel XIV [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel XV [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel XVI [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel XVII [Vervallen per 25-03-1999]
Artikel XVIII [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel XIX
Het formulier van afkondiging, vastgesteld bij artikel 81 en de
formulieren van verzending en kennisgeving, vastgesteld bij de
artikelen 123, 124, 127, 128 en 130 van de Grondwet naar de
tekst van 1972, blijven van kracht totdat daarvoor een regeling
is getroffen.
-
Artikel
81
Het formulier van afkondiging der wetten is het
volgende:
“Wij” enz. “Koning der Nederlanden”,
enz.
“Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
“Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat”
enz.
(De beweegredenen der wet).
“Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en
met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze” enz.
(De inhoud der wet).
“Gegeven”. enz.
Ingeval een Koningin regeert of het Koninklijk gezag
door een Regent of door de Raad van State wordt
waargenomen, wordt de daardoor nodige wijziging in dit
formulier gebracht.
-
Artikel
130
De Koning doet de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk
kennis dragen, of hij een voorstel van wet, door hen
aangenomen, al dan niet goedkeurt. Die kennisgeving
geschiedt met een der volgende formulieren:
“De Koning bewilligt in het voorstel.”
of:
“De Koning houdt het voorstel in overweging.”